dat etymology

Dutch word dat comes from Proto-Indo-European *-h₂, Proto-Indo-European *dʰeh₁-, Proto-Indo-European *-no, Proto-Indo-European - -tis, and later Proto-Indo-European *dʰéh₁tis (Act of putting, placement.)

Detailed word origin of dat

Dictionary entryLanguageDefinition
*-h₂ Proto-Indo-European (ine-pro) Creates collective nouns, which refer to groups or sets of things.
*dʰeh₁- Proto-Indo-European (ine-pro)
*-no Proto-Indo-European (ine-pro)
- -tis Proto-Indo-European (ine-pro)
*tód Proto-Indo-European (ine-pro)
*dʰéh₁tis Proto-Indo-European (ine-pro) Act of putting, placement.
*sa Proto-Germanic (gem-pro) That.
*dēdiz Proto-Germanic (gem-pro) Deed, act.
thia Old Dutch (odt)
that Old Dutch (odt) That That, that one.
dāt Old Dutch (odt)
* t Middle Dutch (dum)
dat Dutch (nld) That That (neuter); referring to a thing or a person further away. (demonstrative) that, that there. (exophoric) that, those (regardless of gender and number). (relative) who, which, that.

Words with the same origin as dat

Descendants of *-h₂
alsjeblieft alstublieft d'r daar dader dan de dezelfde die dit doen doet er het hetzelfde inderdaad naartoe ten ter toe toekomst toen toestemming vast
Descendants of *dʰeh₁-
aandoen bibliotheek chauffeur daad effect familie feit godverdomme krediet kudde meedoen ongedaan opendoen specifiek strijden thema voldoen
Descendants of *-no
der
Descendants of - -tis
doos dosis fortuin gast gastheer geboorte geniaal genie hotel leeftijd maaltijd stad tegelijkertijd tijd tijdelijk tijdens tijdperk tijdstip tussentijd