haar etymology

Dutch word haar comes from Proto-Indo-European *kr̥-, and later Proto-Germanic *hērą (Hair.)

You can also see our other etymologies for the Dutch word haar. Currently you are viewing the etymology of haar with the meaning: (Noun) (countable) hair (mammalian keratin filament). (uncountable) hair (collection of hairs).(countable) hair (mammalian keratin filament). (uncountable) hair (collection of hairs)

Detailed word origin of haar

Dictionary entryLanguageDefinition
*kr̥- Proto-Indo-European (ine-pro)
*keres- Proto-Indo-European (ine-pro)
*hērą Proto-Germanic (gem-pro) Hair.
hār Old Dutch (odt)
hâer Middle Dutch (dum)
haar Dutch (nld) (countable) hair (mammalian keratin filament). (uncountable) hair (collection of hairs).

Words with the same origin as haar

Descendants of *kr̥-
concurreren effect evolueren examen excursie executie gastheer haard harnas heer heerlijk heerschappij herberg hert hertog jongeheer koers krant kurk mijnheer rap rapen roep roepen roeping