herenboer etymology

Dutch word herenboer comes from Dutch boer, Dutch heer ((archaic) army Gentleman. Lord; master.), Dutch -en-

Detailed word origin of herenboer

Dictionary entryLanguageDefinition
boer Dutch (nld) (male) farmer, peasant. -boer (in compounds) merchant (and sometimes producer) of a certain product group, mainly foods, often named after it, e.g. melkboer 'milkman', groenteboer '(male) greengrocer'. A boor, yokel, ruffian. A jack (playing card) A burp.
heer Dutch (nld) (archaic) army Gentleman. Lord; master.
-en- Dutch (nld) Genitival interfix indicating that the former part is a characteristic of the latter.
herenboer Dutch (nld) Gentleman farmer, patrician farmer.

Words with the same origin as herenboer

Descendants of heer
baanderij banjeren
Descendants of -en-
beddengoed bijenkorf boekenkast dierenarts dierenbescherming dodental gastenverblijf gekkenhuis heksenjacht kippenhok kippenvel klokkentoren kurkentrekker lijkenhuis lippenstift mensenhandel pannenkoek plankenkoorts platencontract poppenkast poppenspeler ruggengraat sterrenbeeld woordenwisseling zakkenwasser