vrijheid etymology

Dutch word vrijheid comes from Dutch -heid, Dutch vrij

Detailed word origin of vrijheid

Dictionary entryLanguageDefinition
-heid Dutch (nld) -ness, -ity; forms nouns from adjectives, denoting the abstract quality of the adjective.
vrij Dutch (nld) Free; not imprisoned or enslaved.. Free; unconstrained.. Free; unobstructed, without blockages.. Free; without obligations. Fairly, rather, quite, very.
vrijheid Dutch (nld) Freedom.

Words with the same origin as vrijheid

Descendants of -heid
aanwezigheid afwezigheid bezorgdheid duidelijkheid eenheid eerlijkheid eeuwigheid gelegenheid gerechtigheid gezondheid goedheid liefdadigheid overheid persoonlijkheid schoonheid snelheid veiligheid verantwoordelijkheid verlegenheid waardigheid waarheid werkelijkheid wijsheid zekerheid